Zoals ik vaak aankondig als ik met een nieuwe groep start, heb ik ook altijd mijn leermomenten in elke training. Deze week was het een heel mooi leermoment.
Een communicatietraining bij mij begint meestal met het uitleggen hoe wij mensen onze waarneming (observatie dus objectief) filteren tot een gedachte (interpretatie dus subjectief) en hoe dat onze stemming beïnvloedt. We discussiëren dan ook over de factoren die bijdragen tot dat filteren. Als één van de eerste oefeningen liet ik de deelnemers in groepjes van vier een stukje tekst lezen. Het was een tekstje ‘gesproken woord’, dus alsof iemand het vanuit de ik-vorm vertelde tijdens de rit naar zijn vakantieadres. De oefening betrof het aanstrepen van interpretaties, om te gaan inzien hoe vaak een uitspraak niet objectief maar subjectief is. Uiteraard zat de betreffende tekst vol met gedachtekronkels in plaats van objectief waarneembare feiten.
Bij het nabespreken van de oefening, vertelde een man uit één van de groepjes dat ze over een bepaalde zin twijfelden. Alle anderen vonden de zin een interpretatie, hijzelf vond het een waarneembaar feit. Dus of ik daar gedachten bij had. Nou heb ik die meestal wel, maar ik vind het dan leuk om de bal terug te spelen en ik vroeg ‘heb je zelf een idee hoe dat kan?’
Zijn antwoord was geniaal. Hij had bedacht dat het te maken kon hebben met iemands afkomst. Hijzelf kwam uit de kop van Noord-Holland en het leek hem dus goed mogelijk dat als mensen elders uit Nederland ergens een interpretatie bespeurden, dat dat voor ‘jutters’ als hij best objectief waarneembaar kon zijn.
Ik heb hem hartelijk bedankt voor zijn inzicht en schreef ‘afkomst’ bij het rijtje filters.